Jaarverslag 2020 Hoge Raad: contacten met de wetgever

« terug naar overzicht

Datum
10 juni 2021

Verslag lezing 10 juni 2021

Op 10 juni heeft de president van de Hoge Raad – prof. mr. drs. Dineke de Groot – het jaarverslag 2020 van de Hoge Raad gepresenteerd. De Hoge Raad schrijft sinds 2001 een Jaarverslag. Het Jaarverslag heeft onder meer als doel om – naar aanleiding van zaken die door de Hoge Raad behandeld zijn – informatie terug te geven aan de wetgevende en uitvoerende macht om aldus een dialoog met de andere staatsmachten verder te bevorderen.

Met het oog op deze doelstelling neemt de Hoge Raad sinds 2017 in het jaarverslag concrete adviezen en signalen aan de wetgever op. De president legt uit dat deze adviezen en signalen betrekking kunnen hebben op (i) wetstechnische knelpunten, of (ii) punten waar de Hoge Raad als gerecht tegen zijn grenzen aanloopt, bijvoorbeeld in geval van leemtes in de wet. Daarbij wil de Hoge Raad nadrukkelijk binnen het snijvlak van het recht blijven, en niet in politieke keuzes treden.

In 2020 heeft de Hoge Raad in acht zaken een signaal gegeven aan de wetgever. In haar lezing heeft de president twee van deze signalen uitgelicht. Ten eerste, heeft de civiele kamer van de Hoge Raad verschillende knelpunten gesignaleerd in de wetstekst van de Wet Verplichte Geestelijke Gezondheidszorg (Wvggz) en de Wet Zorg en Dwang (Wzd) die voorzien in een regeling voor onvrijwillige en verplichte zorg. Mede dankzij de signalen van de Hoge Raad heeft de wetgever inmiddels voorzien in een (voorgenomen) wetswijziging.

Ten tweede, heeft de belastingkamer van de Hoge Raad geadviseerd in een zaak die betrekking had op de ministeriële regeling die uitvoering gaf aan de Wet Inkomstenbelasting (IB) 2001. Die ministeriële regeling was gebaseerd op een eerder arrest van de Hoge Raad, maar het was de vraag in hoeverre de regeling ook past bij andere gevallen die onder de Wet IB 2001 vallen en of die tijdsbestendig is. Naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad is de ministeriële regeling inmiddels aangepast.

Beide voorbeelden laten zien dat signalen van de Hoge Raad aan de wetgever een cyclus op gang kunnen brengen binnen de TRIAS en daadwerkelijk kunnen bijdragen aan een vruchtbare wisselwerking tussen de wetgevende en rechterlijke macht.

Afgezien van de signalen voor de wetgever uit het jaarverslag benadrukt de president dat de dialoog tussen de Hoge Raad en de wetgever ook blijkt uit de omgang met de gezondheidscrisis. Tijdens deze crisis heeft de Hoge Raad zich pragmatisch getoond en zijn creatieve oplossingen gevonden voor de vraag hoe wetgeving en aloude grondrechten (zoals openbaarheid van de rechtspraak) kunnen worden toegepast tijdens een gezondheidscrisis, waarmee is ingespeeld op de actuele maatschappelijke behoefte. Daarbij hebben de Hoge Raad en wetgever in dialoog opgetreden en hebben zij – ieder vanuit hun eigen rol – succesvol samengewerkt.

Na afloop van de lezing was er ruimte voor vragen en opmerkingen. Daarbij werden verschillende interessante punten aangekaart waaronder de mogelijkheden om de dialoog tussen rechter en wetgever verder te stimuleren en bevorderen, zonder dat dit ongewenst belerend wordt. De gesprekken met de directeuren wetgeving van de verschillende departementen zijn daarvoor in het verleden erg nuttig gebleken. Toch mag de dialoog tussen rechter en wetgever volgens de president niet enkel informeel achter gesloten deuren plaatsvinden. Signalen aan de wetgever moeten ook in de openbaarheid worden afgegeven.